-
1 zichzelf
♦voorbeelden:zichzelf proberen te zijn • essayer d'être soi-mêmebij zichzelf overleggen • s'interrogerhij is buiten zichzelf • il est hors de luiin zichzelf praten • soliloquerop zichzelf wonen • habiter seulop zichzelf is dat niets nieuws • en soi, cela n'a rien de nouveauop zichzelf staand • indépendantuit zichzelf • spontanémentzij heet van zichzelf Ten Cate • son nom de jeune fille est Ten Catehij leeft alleen maar voor zichzelf • il ne vit que pour luivoor zichzelf beginnen • s'installer à son compte -
2 hand
♦voorbeelden:op handen en voeten lopen, kruipen • marcher à quatre pattesin andere handen komen • changer de mainaan de beterende hand zijn • être en voie de guérisoneen gelukkige hand van gooien hebben • avoir la main chanceuseeen gemakkelijke hand van uitgeven hebben • dépenser sans compterdie zaak is in goede handen • cette affaire est en bonnes mainsgouden handen hebben • avoir des doigts de féemet harde hand opvoeden • élever à la dure(iemand) de helpende hand bieden • tendre une main secourable (à qn.)bevelen van hoger hand • ordres qui viennent d'en hautvan hoger hand is besloten dat • les autorités ont décidé que〈 figuurlijk〉 de laatste hand aan iets leggen • mettre la dernière main à qc.niet met lege handen komen • ne pas arriver les mains vides〈 figuurlijk〉 iets uit de losse hand doen • faire qc. par-dessus la jambemet losse handen rijden • rouler sans les mainsiemand de reddende hand toesteken • tendre la perche à qn.de sterke hand • (les agents de) la force publiquede politiek van de toegestoken hand • la politique de la main tenduemet vaste hand • d'une main assuréemet vaste, krachtige hand regeren • gouverner avec poignein vertrouwde handen zijn • être entre bonnes mainsde vlakke hand • la paumedat kost handen vol geld • ça coûte une (petite) fortunein vreemde handen overgaan • passer en d'autres mainsde handen vrij hebben • avoir les coudées franches〈 figuurlijk〉 iemand de vrije hand laten • donner carte blanche à qn.aan de winnende hand zijn • être en train de gagner〈 figuurlijk〉 de handen van iemand aftrekken • abandonner qn. à son sort〈 figuurlijk〉 de handen van iets aftrekken • se détourner de qc.〈 figuurlijk〉 iemand de handen binden • lier les mains à qn.iemand de hand drukken, geven, schudden • donner une poignée de main à qn.iemand de hand op iets geven • donner sa parole à qn.zij kunnen elkaar de hand geven • ils peuvent se donner la main〈 figuurlijk〉 de hand in iets hebben • être mêlé à qc.〈 figuurlijk〉 de hand aan iets houden • observer (scrupuleusement) qc.de hand op iets, iemand leggen • mettre la main sur qc., qn.de hand lezen • lire (dans) les lignes de la mainde hand met iets lichten • 〈 't niet zo nauw nemen〉 prendre qc. à la légère; 〈 zich ervan afmaken〉 bâcler qc.hij heeft de handen los aan zijn lijf zitten • il n'a pas les bras gourds〈 figuurlijk〉 zijn hand niet voor iets omdraaien ↓ faire qc. les doigts dans le nez〈 figuurlijk〉 de hand(en) tegen iemand opheffen • lever la main contre qn.iemand de hand reiken, toesteken • tendre la main à qn.; 〈 helpen〉 donner un coup de main à qn.de hand aan de ploeg, aan het werk slaan • se mettre à l'ouvragezijn handen niet thuis kunnen houden • 〈 slaan〉 avoir la main leste; 〈 betasten〉 avoir la main baladeuse; 〈 stelen〉 laisser traîner ses mains partout〈 figuurlijk〉 iemand de handen vullen • graisser la patte à qn.〈 figuurlijk〉 iemands handen zalven • graisser la patte à qn.mijn hand erop! • c'est promis!handen omhoog! • haut les mains!streng de hand houden aan de voorschriften • être à cheval sur le règlementhanden thuis! • bas les pattes!〈 figuurlijk〉 iemand iets aan de hand doen • suggérer qc. à qn.hand aan (in) hand gaan • marcher la main dans la main〈 figuurlijk〉 iets achter de hand hebben • avoir qc. en réserve〈 figuurlijk〉 iets bij de hand nemen • entreprendre qc.〈 figuurlijk〉 iets bij de hand hebben • avoir qc. à portée de la mainin de handen klappen • battre des mainsin handen vallen van de politie • tomber aux mains de la policegoed, gemakkelijk in de hand liggen • être maniablezijn toekomst is in mijn handen • son avenir est entre mes mainsiemand iets in handen spelen • faire passer discrètement qc. à qn.iets met het bewijs in handen aantonen • démontrer qc. preuves en main〈 figuurlijk〉 iemand in handen vallen • tomber entre les mains de qn.〈 figuurlijk〉 iemand iets in handen geven • confier qc. à qn.hij wil met de hand aan de hemel reiken • il veut décrocher la lunemet de handen werken • travailler de ses mains〈 figuurlijk〉 met de hand op het hart iets verklaren • déclarer qc. la main sur le coeurmet de hand genaaid • cousu (à la) mainzich met hand en tand verzetten • se défendre comme un lion〈 figuurlijk〉 iemand naar zijn hand stellen • manipuler qn.〈 figuurlijk〉 iemand naar zijn hand zetten • mettre qn. dans sa pocheiets om handen hebben • avoir qc. à faire〈 figuurlijk〉 iets onder handen hebben • travailler à qc.〈 figuurlijk〉 iemand onder handen nemen • passer un savon à qn.op (met) de hand wassen • laver à la mainde hand op de knip houden • être près de ses soushand over hand toenemen • aller en augmentantiemand iets ter hand stellen • remettre qc. à qn. (en mains propres)iemand het werk uit de handen nemen • décharger qn. d'un travailer komt niets uit zijn handen • il n'arrive à rien (de bon)uit de hand eten • 〈letterlijk; m.b.t. dieren〉 accepter la nourriture dans la main de qn.; 〈 figuurlijk〉 manger dans la mainuit de eerste hand • de première mainvlug van de hand gaan • se vendre comme des petits painsiets van de hand doen • écouler qc.van hand tot hand gaan • passer de main en maingeen hand voor iemand, iets uitsteken • ne pas lever le petit doigt pour aider qn., faire qc.hij heeft er geen hand naar uitgestoken • il n'y a pas touchéhet zijn twee handen op één buik • ils s'entendent comme larrons en foire¶ wat is er daar aan de hand? • qu'est-ce qui se passe?alsof er niets aan de hand was • comme si de rien n'étaitiets in de hand werken • aider à qc.dat werkt misdaad in de hand • c'est une incitation au crimeiemand op zijn hand krijgen • mettre qn. de son côtéop iemands hand zijn • être du côté de qn.op handen zijn • être imminentvan de hand in de tand leven • vivre au jour le joureen voorstel van de hand wijzen • repousser une propositionbeschuldigingen van de hand wijzen • rejeter des accusationseen uitnodiging van de hand wijzen • décliner une invitation→ link=vogel vogel -
3 thuis
thuis1〈 het〉♦voorbeelden:mijn thuis • mon chez-moibericht van thuis krijgen • recevoir des nouvelles de chez soivan thuis weggaan • quitter le logis familial————————thuis2〈 bijwoord〉♦voorbeelden:1 vanmiddag ben ik thuis • cet après-midi, je suis chez moivoor jou ben ik altijd thuis • pour toi, je suis toujours làdoe maar of je thuis bent • fais comme chez toizich ergens niet thuis voelen • ne pas se sentir à l'aise qp.hij woont nog thuis • il habite encore chez ses parents〈 figuurlijk〉 ergens thuis zijn • se sentir à l'aise qp.wel thuis • bon retour〈 figuurlijk〉 in iets (goed) thuis zijn • s'y connaître en qc. -
4 zelf
zelf1〈 het〉♦voorbeelden:mijn oude zelf • mon ancien moi————————zelf21 [algemeen] même2 [persoonlijk] soi-même♦voorbeelden:het huis zelf is onbeschadigd • la maison elle-même n'a subi aucun dommagede meester zelf heeft het gezegd • c'est le maître lui-même qui l'a ditdat moet u zelf beslissen • c'est à vous seul d'en déciderzeg nou zelf • ce n'est pas ton avis?ik wil het zelf zien • je veux le voir de mes propres yeuxik heb hem zelf gezien • je l'ai vu moi-même→ link=zeggen zeggen -
5 zelfvertrouwen
♦voorbeelden:zelfvertrouwen hebben • avoir confiance en soi -
6 zich
2 [2e persoon beleefdheidsvorm] vous♦voorbeelden:zich het gezicht wassen • se laver le visagegeld bij zich hebben • avoir de l'argent sur soiiemand bij zich hebben • être accompagné de qn.op zich is dat niet af te keuren • en soi, cela n'est pas blâmable2 vergist u zich niet? • vous ne vous trompez pas? -
7 eigengemaakt
♦voorbeelden:eigengemaakte paté • pâté maison -
8 haard
♦voorbeelden:aan de huiselijke haard • chez soibij de haard • près du feugezellig om de haard zitten • être installé agréablement autour de la cheminée -
9 honk
♦voorbeelden: -
10 houden
1 [algemeen] garder2 [vasthouden; niet laten vallen] tenir3 [geven] donner4 [tot stand brengen] faire5 [beheren] exploiter6 [+ voor][achten] prendre (pour)♦voorbeelden:de blik op iets gericht houden • fixer qc.zijn kleur houden • garder sa couleurzijn waarde houden • garder sa valeurdie melk kun je niet zo lang goed houden • ce lait ne se conserve pas longtempsje mag het houden • tu peux le garderlaten we het daar maar op houden, daarbij houden • restons-en làiemand eronder houden • tenir la bride haute à qn.het bij frisdrank houden • s'en tenir aux boissons non alcooliséeswe houden het op de 15e • d'accord pour le 15!iets voor zichzelf houden • garder qc. pour soi〈 figuurlijk〉 iets vóór zich houden • garder qc. pour soiiets erop na houden • avoir qc.(personen of zaken) niet (goed) uit elkaar kunnen houden • confondre (des gens ou des choses)twee zaken uit elkaar houden • faire la différence entre deux choses→ link=bruiloft bruiloft2 houd de dief! • au voleur!kun je mij wel houden? • tu me tiens?iemand bij de hand houden • tenir qn. par la mainmen houdt hem voor een expert • on le tient pour un expertik houd het voor bewezen • je considère cela comme un fait acquis1 [+ van][liefhebben] aimer2 [niet loslaten] tenir (bien)3 [het niet begeven] être solide♦voorbeelden:wij houden van elkaar • nous nous aimonsniet van dansen houden • ne pas aimer danserIII 〈wederkerend werkwoord; zich houden〉1 [+ aan][niet afwijken van] s'en tenir (à)3 [schijn aannemen] faire semblant d'être♦voorbeelden:hij kon zich niet langer goed houden • 〈 verdriet〉 il ne pouvait s'empêcher de pleurer; 〈 plezier〉 il ne pouvait s'empêcher de rirehoud je goed, taai! • tiens bon! -
11 iets bij zich hebben
iets bij zich hebbenavoir qc. sur soi————————iets bij zich hebbenavoir qc. sur soi -
12 keren
1 [algemeen] tourner2 [teruggaan] retourner♦voorbeelden:〈 leger〉 rechtsom keert! • demi-tour à droite!het keren van het tij • le changement de la marée→ link=half halfII 〈 overgankelijk werkwoord〉2 [toewenden] tourner3 [afwenden] parer♦voorbeelden:grond keren • retourner la terre2 de rug naar iemand keren • tourner le dos à qn.iets ten goede keren • faire en sorte que les choses tournent bienhet water keren • endiguer l'eauIII 〈wederkerend werkwoord; zich keren〉1 [zich omdraaien] se tourner2 [+ tot][zijn toevlucht zoeken bij] se tourner (vers)3 [+ tegen][zich verzetten tegen] se tourner (contre)♦voorbeelden: -
13 per se
1 [absoluut] absolument2 [onvermijdelijk] forcément3 [op zichzelf] en soi-même♦voorbeelden:1 moet je nou per se herrie maken? • il faut vraiment que tu fasses tout ce bruit?iets per se willen • vouloir absolument qc. -
14 spreken
1 [algemeen] parler2 [+ uit][blijken] se manifester♦voorbeelden:deze cijfers spreken (voor zich) • ces chiffres sont éloquentseen vreemde taal spreken • parler une langue étrangèreeen paar sprekende voorbeelden • quelques exemples frappantsalleen de feiten laten spreken • se baser uniquement sur les faitshet spreken viel hem moeilijk • il lui était difficile de parlerje spreekt nu heel anders • ce n'est pas ce que tu disais (avant)spreek mij er niet van • ne m'en parle(z) pasjij hebt goed spreken • c'est facile à diregunstig over iemand spreken • dire du bien de qn.luid spreken • parler hautiemand te na spreken • dire du mal de qn.het spreekt vanzelf • cela va de soihet spreekt vanzelf dat … • il est évident que … 〈+ aantonende wijs〉vloeiend Frans spreken • parler couramment le françaiszachtjes spreken • parler basmet iemand spreken • parler avec qn.〈 telefoon〉 met wie spreek ik? • qui est à l'appareil?er valt met hem niet te spreken • il est impossible de discuter avec luimet een Engels accent spreken • parler avec un accent anglaisnamens iemand spreken • parler au nom de qn.om met mevrouw C. te spreken • comme l'a dit madame C.over iemand, iets spreken • parler de qn., qc.ik ben voor niemand te spreken • je n'y suis pour personneniet tegen elkaar spreken • ne pas se parlerspreken tot iemand • parler à qn.tot de verbeelding spreken • parler à l'imaginationvan zichzelf doen spreken • faire parler de soiom niet te spreken van … • sans parler de …spreken voor iets • parler en faveur de qc.voor de radio spreken • parler à la radiodit geval spreekt voor zich • ce cas se passe de commentairehij sprak: ‘laten we gaan’ • il dit: ‘allons-y’in zichzelf spreken • parler tout seuler sprak argwaan uit zijn stem • sa voix dénotait la méfianceslecht te spreken zijn • être de mauvaise humeurniet te spreken zijn over iets • ne pas être content de qc. -
15 zelfbewustzijn
♦voorbeelden: -
16 zin
2 [meervoud][verstand] (bon) sens♦voorbeelden:een woord in figuurlijke zin opvatten • prendre un mot au (sens) figuréin de ruimste zin (van het woord) • au sens le plus large (du terme)in zekere zin klopt het wel • en un sens c'est justehet heeft geen, weinig zin om • il ne sert à rien, à peu de chose dezo heeft het geen zin • ainsi, cela n'a pas de senswoorden zonder zin • mots privés de sens2 van zijn zinnen beroofd zijn • 〈 bewusteloos〉 avoir perdu connaissance; 〈 gek〉 avoir perdu la raisonbij zinnen komen • revenir à soihij is niet goed bij (zijn) zinnen • il a perdu la têtebuiten zinnen van woede • fou furieuxzijn zinnen bij elkaar houden • rester maître de soi→ link=hoofd hoofdblij van zin • d'humeur joyeuse4 zijn zinnen op iets stellen, zetten • se mettre en tête de faire qc.niet veel goeds in de zin hebben • nourrir de noirs desseinsvan zins zijn om • avoir l'intention deiemands zin doen • satisfaire le désir de qn.zijn (eigen) zin doordrijven • imposer sa volontéiemand zijn zin geven • donner satisfaction à qn.hij moet zijn zin weer hebben! • il faut toujours faire comme il veut!hij heeft zijn zin weer gekregen • il a encore obtenu ce qu'il voulaitzij zijn één van zin • ils ont le même désir6 er geen zin in hebben om … • ne pas avoir envie de …7 heb je nu je zin? • te voilà servi?ontzettende zin hebben (om) iets te doen • avoir très envie de faire qc.het iemand naar de zin maken • faire plaisir à qn.naar m'n zin • à mon gréik heb het hier naar mijn zin • je me plais icitegen zijn zin • à contrecoeur -
17 zogenaamd
♦voorbeelden:zogenaamd omdat … • soi-disant que … -
18 beheerst
bncalme, maître/-tresse de soi -
19 drijven
ww1) flotter, (sur)nager2) planer [air]3) être inondé/trempé jusqu'aux os4) pousser, chasser (devant soi)5) pousser, inciter (qn à) -
20 huiswaarts
bwà la maison, chez soi
См. также в других словарях:
soi — [ swa ] pron. pers. • XIIe; sei 1050; du lat. se, en position accentuée → se ♦ Pronom personnel réfléchi de la 3e personne. ⇒ lui (IV); et aussi elle, eux (cf. pop. Sa pomme, sézigue). I ♦ (Se rapportant à des personnes) A ♦ Représentant … Encyclopédie Universelle
soi-disant — [ swadizɑ̃ ] adj. inv. et adv. • v. 1435; de soi et disant, de 1. dire 1 ♦ (Personnes) Qui se dit, qui prétend être tel. « la soi disant comtesse » (A. Daudet). Le soi disant plombier était un cambrioleur. 2 ♦ (Emploi critiqué) Qui n est pas ce… … Encyclopédie Universelle
soi — (soi), pronom réfléchi de la troisième personne des deux genres et des deux nombres, qui s emploie comme régime d une préposition ou quelquefois comme régime direct d un verbe actif. 1° Il se rapporte d ordinaire à un mot général et indéterminé … Dictionnaire de la Langue Française d'Émile Littré
Soi (spiritualite) — Soi (spiritualité) Pour les articles homonymes, voir Soi (homonymie). Le Soi avec le S majuscule (parfois appelé « vrai soi » ou « Soi supérieur » par distinction avec l ego, ou « soi », qui prend alors un petit s),… … Wikipédia en Français
Soi-même — Soi (psychologie) Pour les articles homonymes, voir Soi. Soi signifie dans l acceptation courante la personne, ou l individu qui se désigne lui même. Carl Gustav Jung utilise le mot soi pour distinguer une personne au delà de ce qu elle en… … Wikipédia en Français
Soi (psychanalyse) — Soi (psychologie) Pour les articles homonymes, voir Soi. Soi signifie dans l acceptation courante la personne, ou l individu qui se désigne lui même. Carl Gustav Jung utilise le mot soi pour distinguer une personne au delà de ce qu elle en… … Wikipédia en Français
Soi (psychologie analytique) — Soi (psychologie) Pour les articles homonymes, voir Soi. Soi signifie dans l acceptation courante la personne, ou l individu qui se désigne lui même. Carl Gustav Jung utilise le mot soi pour distinguer une personne au delà de ce qu elle en… … Wikipédia en Français
Soi (psychologie sociale) — Soi (psychologie) Pour les articles homonymes, voir Soi. Soi signifie dans l acceptation courante la personne, ou l individu qui se désigne lui même. Carl Gustav Jung utilise le mot soi pour distinguer une personne au delà de ce qu elle en… … Wikipédia en Français
soi-même — soi [ swa ] pron. pers. • XIIe; sei 1050; du lat. se, en position accentuée → se ♦ Pronom personnel réfléchi de la 3e personne. ⇒ lui (IV); et aussi elle, eux (cf. pop. Sa pomme, sézigue). I ♦ (Se rapportant à des personnes … Encyclopédie Universelle
Soi Fon — soi fong 砕蜂 (soi fong) Sexo Femenino Fecha de nacimiento 11 de febrero Bleach Nombre real Soi fong … Wikipedia Español
Soi Fong — Saltar a navegación, búsqueda Soi Fong 砕蜂 (Soifon) Sexo Femenino Fecha de nacimiento 11 de febrero Bleach Nombre real … Wikipedia Español